Wat ik het aller moeilijkste vind aan het kankerpatiëntschap, is, en het zal je verrassen, het delen. Natuurlijk, ik film en schrijf erover, maar dat is het makkelijke deel. Dan praat ik wanneer ik dat wil, tegen een klein zwart puntje op mijn telefoon, daar is meestal niemand anders bij. En die camera in mijn gezicht, daar ben ik ondertussen aan gewend. Mijn eigen stem, mijn eigen hoofd, die ken ik nu wel. Die camera is eigenlijk een soort barrière tussen mij en de rest van de wereld; als ik iets opneem wat niet goed voelt om uit te zenden, dan zend ik het gewoon niet uit. Net als schrijven. Terwijl jij dit leest zie je alleen de woorden en de zinnen die ik je laat zien, de lappen tekst die zijn verdwenen, de woorden die ik nodig had om tot deze blog te komen, die heb jij nooit gezien.

Het dagelijkse leven, het delen in het hier en nu, dat is een ander verhaal. Omdat ik dan, ter plekke, moet omgaan met de soms onverwachte emoties en verhalen, daar wen ik denk ik nooit aan.

Kanker heb je niet alleen, hoorde ik iemand eens zeggen. Telkens ontdek ik nieuwe betekenissen van deze zin, onder andere dat je als kankerpatiënt niet alleen voor de mensen dichtbij het gezicht van kanker bent, maar ook voor anderen, als vervanger voor mensen die het niet hebben overleeft, mensen die ik niet eens ken of zelfs maar van gehoord heb.

Aan de ene kant is het een opluchting als iemand ontdekt dat ik ziek was, maar het is ook gelijk een afscheid. Het einde van het beeld dat ik had, dat iemand van mij had (snap je het nog?). Als ik erbij ben als iemand het hoort, zie ik als het ware een nieuwe dia in het apparaat vallen. Heel even zie je een wit scherm, fel licht en dan komt hetzelfde plaatje voor de lamp dat het scherm vult. De hoofden gaan opzij, want het beeld is weliswaar hetzelfde maar gekanteld. Zo ziet het uit, stel ik mij zo voor.

De tranen wellen op, ik zie ze net boven het onderste ooglid uitkomen, ze worden meestal weggeslikt, een aai over mijn arm (graag alleen links aaien want mijn rechterarm doet pijn, erfenisje van het okselkliertoilet). En dan wordt het meestal even ongemakkelijk voor allebei. Vaak denk ik te zien dat iemand aan iemand denkt die er niet meer is. Dan kijkt iemand even naar iets dat net onder de horizon lijkt te zijn, net boven de grond. En dan voel ik me meestal schuldig. Schuldig omdat ik iemand herinner aan het verlies van iemand, aan een pijnlijke periode, aan verdriet. Dat moment, doet ook bij mij zeer. In dat moment denk ik aan dood zijn, mijn jongens achterlaten, Harm achterlaten, alle mensen die me dierbaar zijn in de steek laten, er zelf niet meer zijn terwijl alles doorgaat. Dan wend ik mijn hoofd af en aai even terug over een arm en zeg met een lach op mijn gezicht: ‘maar nu gaat het goed, gelukkig’.

Maar als je wilt weten hoe het met me gaat, vraag het me dan, want ik geloof echt dat juist in het gevoel van ongemak weer een mogelijkheid tot groei verborgen zit. Het is namelijk heel makkelijk om te zeggen dat het goed gaat, veel moeilijker is het om alles wat onzeker en minder fijn is in het licht te zetten. Want juist daar moet alles nog woorden krijgen, geduid worden en worden ontdekt en uitgevonden. Daar liggen de volgende stappen om te nemen, de inzichten en de emoties die bevrijd mogen worden. Hoe moeilijk misschien ook.

Kanker heb je niet alleen. En mijn verhaal vertellen over dat kanker niet het einde van de wereld is, dat kan ik ook niet alleen. En dat het niet het einde is, betekent dus niet dat er geen donkere kanten aan zitten. Het betekent wel dat ik altijd mijn uiterste best zal doen om deze donkere kanten te belichten, zodat er groei kan zijn. Ook al doet het pijn.