Zondagochtend tien voor acht in de ochtend. De stad is van de vogels. Als ik de voordeur uitstap hoor ik ze uit volle borst zingen, ik hoor zelfs een specht, het lijkt wel een concert speciaal voor mij. Het is november en het regent al weken bijna dagelijks, ik ben er bijna aan gewend om geen zon te zien. Maar vandaag is het anders. De hemel is blauw en de zon schijnt. Het geluid van mijn fietsbanden op de weg, in de verte het eentonige gezoem van de A20 en vogels die zingen, het is alles wat ik hoor. Er zijn nog maar weinig mensen op straat op dit tijdstip vandaag. De meeste bomen hebben nog bladeren al zijn ze al dieprood en geel gekleurd, het is een prachtig gezicht, ik geniet er met volle teugen van. Mijn adem maakt wolkjes in de lucht. Stadhoudersweg, Dresselhuysstraat, Statensingel, de mist zweeft boven het water, een enkele meerkoet waagt zich in de singel. Langs de Prinsekerk richting station. Zelfs de Stationssingel lijkt uitgestorven. Iemand laat z’n hond uit, de anders altijd druk bezette bankjes zijn leeg en ik hoor nog steeds de vogels. Dat zal wel veranderen, denk ik terwijl ik door het tunneltje onder het station doorfiets. Maar niets is minder waar. Als ik door de tunnel ben openbaart de stad zich aan mij, stukje voor stukje, dat vind ik briljant aan deze tunnel, je bent niet ineens in de stad, maar je krijgt een paar seconden om te wennen doordat het stationsgebouw links je het zicht op het Weena nog heel even belemmert. Maar dan, het grote plein, de tegels zijn nat en blinken in de ochtendzon, het hotel, de kantoren, de fietsenstalling en rechts het Groothandelsgebouw. En er is niemand te zien, alleen ik op mijn fiets en de vogels die tot mijn verrassing ook hier het hoogste lied zingen.

En ineens slaat het in als een bom; ik voel me zo intens één met alles om me heen op dit moment, ik ben zo ontzettend een Rotterdammer en ik voel me hier zo thuis, dit is zo mijn stad, mijn grondgebied en mijn territorium. Maar dan realiseer ik me dat dit altijd zo zal blijven, dat Rotterdam altijd mijn ‘thuis’ zal zijn, ook als ik er niet ben. Het raakt me als de bliksem.

Al jaren lonkt het groen van de Veluwe, het buiten leven, wakker worden met het geluid van vogels, het naar buiten stappen en een boswandeling maken, heide, bos, zandverstuivingen en frisse lucht.

Het voelt alsof ik abrupt ontkoppelt ben. Dat hier wonen en hier thuis zijn twee verschillende dingen zijn. Dat het één niet hoeft om het ander te voelen.

De stad blijft altijd, met al mijn vrienden en vriendinnen, haar heerlijke verleidingen, mooie mensen, samenwerkingen, dappere helden, goeie ideeën, vooruitstrevende bouwers, denkers, doeners. Nederland is niet groot, ik kan altijd hier komen als ik dat wil.

Mijn kinderen zijn hier geboren en tot nu toe opgegroeid. Jules vind het heel normaal om op de Coolsingel te fietsen en telkens als we dat doen, dan voel ik me trots. Maar ben ik niet net zo trots wanneer hij langs de waterval bij Loenen fietst en een enorm slipspoor maakt in het zand?

Als ik mijn ogen sluit dan kan ik daar gelijk weer zijn, met mijn mannen, ook al zijn ze nu aan het werk en op school. En dat kan andersom ook.

Ons huis is fijn, we wonen dichtbij het park, vlakbij winkels waar we graag komen, de school is om de hoek, de metro, de oprit naar de snelweg naar waar dan ook. De meeste van mijn vrienden en vriendinnen wonen op loop of fiets-afstand. Het kantoor dat we huren is om de hoek bij de Witte de With, wat wil ik dan nog meer?

Maar als je bij ons een kast open doet, dan komt alles wat erin ligt je tegemoet, ons huis begint echt te wringen als een te kleine schoen. En dat vond ik prima, maar nu er weer een winter voor de deur staat waarin we veel tijd hier doorbrengen, samen met het wasrek dat elke dag naast de tv en de eettafel staat, ik geloof dat ik dat niet meer wil.

Er zit verandering in de lucht, tijd voor nieuwe stappen, tijd voor ruimte, groen en frisse lucht. En in mijn hart, blijf ik toch altijd de Rotterdammert die ik ben.