‘Als je weer wilt hardlopen dan zul je eerst sterker moeten worden.’ Zijn woorden landen eerst niet, ik wil ze niet horen, maar ondanks mijn verzet dringen ze toch door. Eerst zie ik, als bij een atoombom die afgaat, de paddenstoel ontstaan en word dan weggevaagd door de kracht die deze botsing van deeltjes teweeg brengt. Mijn brein neemt het gelukkig over, ‘prima’ antwoord ik. Met deze woorden rol ik een nieuwe weg voor me uit, de weg naar de start. Maar eigenlijk klopt dat niet natuurlijk, want ik ben al begonnen. Puur het feit dat ik hier lig, op de tafel van de fysiotherapeut die mij al zovele malen weer verder hielp, is al een start. In gedachten kijk ik even achterom, zie je wel, ook een weg gevuld met mijn voetstappen. R. de fysio, legt me de oefeningen uit die ik de komende week dagelijks ga doen, ik doe ze mee. In principe kan mijn lichaam de bewegingen maken, maar nu kost het nog veel moeite. Vol goede moed verlaat ik de praktijk, maar ook voel ik duidelijk een rouwrandje.

Het loopt weer eens anders dan gehoopt, mijn plan om volgende week live te gaan op social media, met mijn hardlooptraining, staat weer in de koelkast. Hardlopen nu is geen goed idee, wandelen kan wel. Maar wel met wederom het advies om mijn grenzen te bewaken. Bij deze zin denk ik altijd aan het dorpje van Asterix en Obelix. Een leuk dorpje in de prachtige natuur, omheind door een hoog hek van houten palen, zodat ze veilig zijn voor de Romeinen. Ik ben mijn eigen vijand zo nu en dan. Soms beuk ik tegen het hek van het dorp waar ik vroeger welkom was, maar nu niet meer. Het dorp waar Marije woont die alles kon en deed, werk, zorgen voor de kinderen, plannen maken en hardlopen. Dan gluur ik door een spleet naar binnen en zie mezelf rennen, dat sterke lichaam, dat moeiteloze, dat mis ik het allermeest.

Natuurlijk ik weet dat het geen zin heeft, te verlangen naar wat is geweest. Het wordt nooit meer zoals het was, maar geldt dat niet voor ons allemaal. Nu is er nog, ik kan nog steeds opnieuw beginnen, zo vaak als nodig. De metafoor is bijna te mooi: opnieuw leren lopen. Mijn oudste liep op een dag ineens door de kamer. In de keuken stond ik een boterham te smeren toen hij aan kwam lopen. Dat beeldt op mijn netvlies, samen met al zijn pogingen om zover te komen. Opstaan naast de bank, omvallen, telkens opnieuw. Bulten op z’n hoofdje maar het kwam niet in hem op het op te geven. En dus loopt hij.

De onbevangenheid van kinderen, het zit vast ook in mij nog ergens goed verstopt. Het moment dat mijn lichaam weer sterk genoeg zal zijn, ik moet er haast van huilen als ik eraan denk. Omdat het mijn magneet is, dat moment word ik naartoe getrokken vanuit de toekomst. In de tussentijd mag ik vallen en opstaan, net zolang tot het lukt, die bult op mijn hoofd heb ik er voor over.

Strijd, ik houd er niet van. Vechten is mijn valkuil, vechten met de dingen zoals ze zijn, bijvoorbeeld mijn veranderde lichaam. Het beeld zoals ik mezelf graag zie. Een sterke, krachtige vrouw die leeft, echt leeft. Dat beeld laten aantasten door de link met mijn lichaam dat daar niet meer bij past, dat is zonde. Zelfs deze nieuwe, nog onwennig op haar benen staande versie van mijn lijf is krachtig en sterk, misschien leef ik daardoor zelfs nog intenser dan eerst. Niet omdat het leven elk moment voorbij kan zijn, maar omdat die eindigheid er juist niet toedoet, omdat precies dat het wapen is in een strijd die ik niet wil voeren. De zon schijnt en de ramen laten vele handafdrukken zien van de jongetjes. Sporen van tekeningen op het raam in de condens. Dat zijn sporen van leven. Niemand leeft om tekeningen te maken op het raam, maar we tekenen op het raam en voelen dan dat we leven. Liefde voel ik en een lach om mijn mond en tranen, als mijn oog valt op de mini-slingers die er altijd hangen. Die hangen er maar mooi alvast.