Het is donderdag 27 mei en ik keek net op de klok. Het is al bijna bedtijd maar ik wil niet, nog niet. Nou ja, ik wil wel, maar ik ben bang voor de nacht, omdat ik zo slecht slaap de laatste tijd. De nacht is lang maar nooit lang genoeg. Rond een uur of vijf word ik wakker en kan dan de slaap niet meer vatten, pas als de wekker bijna gaat dut ik in. En dan is het zo moeilijk om op te staan, op dat moment ligt mijn bed zo fijn, zijn mijn oogleden zo zwaar en is het heerlijk warm en comfortabel onder mijn wollen deken. Morgen is een spannende dag, een uitslagdag, zou het vannacht wel lukken? 

Vier maanden geleden was de laatste controle, toen was er geen kanker te zien. Op een verdacht lymfekliertje onder mijn sleutelbeen na, was ik zeker schoon. Zo vastberaden als ik toen besloot dat het kliertje goed was, zo benieuwd ben ik nu. Zou het nog te zien zijn? Is het geslonken naar normale proporties? Zijn mijn longen nog schoon, ik kuch wel wat de laatste tijd. Ook ben ik wel eens misselijk, er zal toch niets in mijn maag zitten? 

De gedachtentrein is op stoom en werpt zo nu en dan een rookgordijn op in mijn hoofd. De enige manier om dan te kalmeren is terug te gaan naar het nu, naar mijn tenen die wiebelen bijvoorbeeld. Of naar een kinderkont die geveegd moet worden, een glas ranja dat gemaakt mag worden, een jongetje dat geknuffeld wil worden. Het nu is veilig, nu is er niets aan de hand, nu is kankervrij, veilig en mijn hart mist geen slag, nooit.

Harm is ook gespannen, ik merk hoe hij zich terugtrekt in zijn hoofd met zijn gedachten en zijn werk. Werk is altijd een goede afleiding, het houdt hem bezig en weg van angstscenario’s. Ik kijk naar zijn mooie mannengezicht, baard van een dag, hoe zijn prachtige blauwe ogen oplichten door het scherm, zijn lange wimpers, ik zie ze. De afgelopen jaren waren niet makkelijk, ook niet voor hem. Soms probeer ik me voor te stellen hoe het is om in zijn schoenen te staan. 

Een man, een vader die telkens opnieuw geconfronteerd wordt met de mogelijkheid dat hij er alleen voor komt te staan. Zo anders dan gedacht, want we zouden toch samen oud worden? Daar hebben we nooit aan getwijfeld. De afgelopen jaren heeft hij er vaak alleen voorgestaan, omdat ik er niet kon zijn. Kostwinner, vader en mantelzorger, hij deed het allemaal. Soms waren we elkaar kwijt, in de chaos en de wirwar van emoties. Dan deden we ieder ons ding, maar we vonden altijd weer de weg terug naar elkaar. We durfden het aan om elkaar soms niet te begrijpen, begrip is niet nodig om van iemand te houden, alleen liefde is daarvoor nodig en vertrouwen dat de ander weet wat het beste is voor hem of haar. Dat is denk ik, een van onze definities van liefde. 

En nu zitten we in de kamer, alsof het een doodgewone doordeweekse dag is en eigenlijk is het dat ook. Behalve dan dat we morgen om deze tijd weten hoe de kanker zich gedragen heeft de afgelopen maanden. Stadium IV, dat is laatst wel gevallen bij de laatste controle. Als ik nu weer ziek word ben ik niet meer te genezen, dan is het hoogst haalbare doel om mijn leven zo lang als mogelijk te verlengen. Een ragfijn draadje met een zwaard eraan en toch, het kan ook niet vallen en zelfs als het valt, ben ik niet meteen dood. Daar houd ik me aan vast. Zelfs als dit scenario waarheid wordt, dan kan ik daarmee leven, want ik geloof dat, nee sterker; ik weet het. Wordt vervolgd…